Dit deel bevat de biografieën van
-Pompeius,
-Agesilaos,
-Nicias
-Crassus

270 pagina's met kaartjes en verklarende platen.         
€ 23,50           isbn 9789076792792156

Bestellen

  Nikias

Plutarchus' werkwijze en bronnen
Hoofdstuk 1 geeft een diepgaand inzicht in de werkwijze van Plutarchus. Hij maakt gebruik van alle mogelijke bronnen: literaire, zoals Thucydides, Filistos en Timaios, maar ook van epigrafiek, archeologische bronnen en (staats)archieven. Hij heeft niet de ambitie een schrijver als Thucydides qua beschrijvingen te overtreffen, maar zoekt de geschiedenis te benaderen via een ander uitgangspunt: de karakters van zijn hoofdpersonen. Dat Plutarchus Thycydides zeer bewondert blijkt ook uit Moralia VI: Waren de Artheners befaamder c.3, waarin hij een aantal voorbeelden geeft van de levendige manier van schrijven van Thucydides, waarbij hij de lezer tot een soort toeschouwer wil maken van de verwarrende en verbijsterende erva-ringen die de ooggetuigen hebben meegemaakt, bijvoorbeeld van de stress en spanning waaraan de Atheners blootgesteld waren tijdens de beslissende slag bij Syracuse. Voor het doel van Plutarchus  zijn uitge-breide beschrijvingen van veldslagen onnodig en worden door hem dus vaak summier besproken.
Filistos waardeert hij als bron, met name omdat hij als Syracusaan ooggetuige is geweest van een gedeelte van de geschiedenis (c.19). Timaios beschouwt hij als een pedante onbenul die zich ten onrechte op gelijke voet wil plaatsen als Thucydides en domme mythologische verklaringen voor historische gebeurtenissen geeft (c.1). Naast ge-noemde schrijvers citeert Plutarchus nog vele andere bronnen, zodat hij waarmaakt wat hij in zijn inleiding schrijft, dat hij geprobeerd heeft die feiten te verzamelen die de meeste schrijvers zijn ontgaan of slechts hier en daar zijn aangestipt, of die te vinden zijn in oude inscrip-ties en decreten, die hij kennelijk uit de archieven weet op te diepen. Voor een uitgebreide analyse van Plutarchus' bronnen verwijs ik naar de inleiding op Nicias van Flacelière/Chambry in de Budé-tekst.
Plutarchus' persoonlijkheid komt op veel plaatsen in deze biografie naar voren, soms tussen de regels door, soms duidelijk in een uitge-werkte uitweiding. Zijn opvatting over de macht van het lot staat in c.11: Het lot is een ongrijpbaar iets en rationeel niet te be-vatten. Als Nikias zich aan het ostracisme had onderworpen en met welke uitslag ook tevreden was geweest, zou hem zijn latere ondergang zijn bespaard. Zijn literaire belangstelling blijkt, zoals in al zijn werken, uit de vele citaten uit komedies en tragedies. De anekdote over de invloed van Euripides in Sicilië in c.29 is een sprekend voorbeeld daarvan. Plutarchus had zeer veel belangstelling voor de wetenschap, zoals blijkt uit verschillende werken uit de Moralia (deel VIII Tafelge-sprekken; IX Biologie en Natuurkunde ; X Muziek). In c.23 geeft hij een wetenschappelijke verklaring van maan- en zonsverduis-teringen en spreekt hij over de negatieve waardering die de natuur-filosofie in het algemeen had, waarbij verbanning en terechtstelling (Sokrates!) geen uitzondering waren, totdat het tijdperk van het Platonisme aanbreekt, dat in het dualisme een middenweg vond tussen de traditionele religie en de wetenschap. Plutarchus' belangstelling voor religieuze opvattingen, die in de Moralia op veel plaatsen naar voren (zie o.a. deel V: Griekse en Egyptische godsdienst) komt, is ook hier weer prominent aanwezig. In c.3 en 4 spreekt hij over de verslaving aan zieners van Nikias, in c.3 over voortekens vóór de ex-peditie, in c.14 over orakelspreuken. Van belang is ook de gewe-tensvraag die impliciet in c.26 gesteld wordt: hoe is het mogelijk dat god onschuldigen straft en ellende laat ondergaan. Ze hadden ook de moed niet om van de kant van de goden nog iets te verwachten, nu ze zagen dat zo'n vrome man, die zich onderscheiden had met zoveel grote eerbewijzen aan de hemelse macht, geen beter lot te wachten stond dan de meest verachtelijke en waardeloze vent in het leger.

Nikias' karakter
Geske wijst erop dat men Nikias' karakter niet mag beoordelen aan de hand van de gebeurtenissen tijdens de expeditie naar Sicilië. Hij was toen al een oudere man en leed aan zoiets als een burn-out, in elk geval aan een nierziekte die hem het leidinggeven onmogelijk maakte. Hij is geboren in 469, zou volgens Plutarchus al onder Perikles aan campagnes hebben deelgenomen en deels zelfstandig leiding hebben gegeven. Of deze mededeling, die niet door Thucydides bevestigd wordt, juist is, is twijfelachtig; in elk geval had hij in 427 zijn eerste eigen grote veldtocht tegen Megara. Vanwege zijn voorzichtigheid en rationele werkwijze die tot successen leidden werd Nikias allengs gezien als een vaderfiguur, die goed voor de Atheense burgers en zijn manschappen zorgde. Religieus als hij was probeerde hij de zedelijkheid en moraliteit in Athene na de pest weer te herstellen. Hij bezat een goed strategisch inzicht, wist de ideeën van anderen goed in te schatten, en mislukte uiteindelijk door de schuld van anderen. Zijn belangrijkste daad was de vrede die hij in 421 voor 50 jaar tot stand wist te brengen, waarbij hij hard onderhandelde om een gunstige positie voor Athene tot stand te brengen. Dat de vrede niet lang stand hield en daarna in een verschrikkelijk fiasco eindigde, is zeker niet aan Nikias toe te rekenen, die zich met alle democratische middelen tegen de Siciliaanse expeditie verzet had, maar niettemin gedwongen werd het commando op zich te nemen. Dat heeft hij nooit begrepen en het de stad ook nooit vergeven (Geske p.177-179).
Terwijl Thucydides de man in het algemeen positief afschildert, voegt Plutarchus echter enkele minder plezierige kwalificaties toe aan zijn hoofdpersoon. Zo schrijft hij in c.4 dat hij veel gebruik maakte van zieners 'omdat hij zogenaamd altijd onderzoek wilde plegen voor "staatszaken", maar in feite meestal voor privé-aangelegenheden en met name voor zijn zilvermijnen', waarmee hij de huichel-achtigheid van zijn religiositeit aan de kaak stelt. In c.8 stelt hij dat de opkomst van de volksmenner Kleon vooral te wijten is aan het laffe gedrag van Nikias die het commando zomaar aan Kleon afstond. In c.10 wordt Nikias bedrog verweten, wanneer hij met geld de loting naar zijn hand zet. Tenslotte verwijt Plutarchus hem, dat hij een wrok is blijven koesteren tegen de Atheners, nadat ze hem tegen zijn zin tot commandant van de Siciliaanse expeditie hadden aangesteld. In plaats van er voluit tegen aan te gaan, heeft hij door zijn aarzeling en getreu-zel de goede kansen verspeeld totdat de situatie uiteindelijk uit de hand liep.
Aan de andere kant schildert Plutarchus op emotionele wijze zijn betrokkenheid bij zijn manschappen op het moment dat de zaak fout gaat (c.27,5): "Heb medelijden, Gylippos, als overwinnaar, niet met mij die met al die successen naam en faam heb behaald, maar met de andere Atheners, in het besef dat de oorlogskansen voor iedereen gelijk zijn en dat de Atheners die kansen op het moment van hun succes tegenover jullie op een redelijke en humane wijze hebben benut!"
Plutarchus ziet hem ook wel als een held, met name in c.30 waar hij zegt: Zo moeilijk was het voor hen te geloven dat Nikias het lot had getroffen dat hij hun zo vaak had voorspeld! Nikias wist wat er zou gaan gebeuren, had vele malen gewaarschuwd en moest nu zelf het voorspelde lot ondergaan, maar hij bleef tot het laatste toe vechten.



  Crassus

M.Licinius Crassus, die vanwege de rijkdom van de familie de bijnaam Dives (de Rijke) droeg, leefde van 115 tot 53 en behoorde tot de plebeïsche adel. Nadat hij enkele grote militaire successen had behaald, o.a. de overwinning op de slavenleider Spartacus in 71, ste-gen zijn populariteit en politieke macht steeds verder, totdat hij in het eerste triumviraat met Pompeius en Caesar tot de drie machtigste mannen in de staat behoorde. Overmoed, jaloezie, eerzucht en hebzucht dreven hem er echter toe om de successen van zijn twee rivalen te evenaren, en wel via een campagne tegen de Parthen in 53, die desastreus afliep.
De rijkdom van Crassus was buiten zijn geërfde vermogen voor-namelijk te danken aan zijn gave om in noodsituaties tijdens instor-tingen en branden onroerend goed tegen lage prijzen op te kopen, er vervolgens nieuwe gebouwen op te zetten en deze tegen hoge prijzen te verkopen of te verhuren, zodat hij de eigenaar van bijna heel Rome was (c.2). Plutarchus schetst een niet al te positief beeld van de man, een geldwolf die over lijken ging (c.6 en Vergelijking 2):  Zijn schraapzucht werd  gecombineerd met een nieuwe zucht en hevig verlangen naar wapenbuit en triomfen, omdat hij het niet kon verdragen dat hij, terwijl hij in alles boven Caesar uitstak, alleen daarin voor hem moest onderdoen. En dit liet hem geen rust en hield niet op, voordat het op een roemloze dood en een nationale tragedie was uitgelopen.
Tijdens de strijd tegen de Parthen bleek hij een onnozele hals te zijn, een makkelijke prooi, die zich keer op keer liet beetnemen door Hyrodes en Surenas, en in hachelijke omstandigheden niet, te laat of dom reageerde. In Vergelijking c.2 wijst Plutarchus op zijn geweld-dadigheid en tirannieke aard, zodat de vergelijking met een moderne maffiose onroerendgoedspeculant zich opdringt.

Bronnen
Plutarchus gebruikt voor deze biografie de volgende bronnen: Cicero (twee verloren werken), Fenestella (alleen fragmenten), Sallustius Historiën (alleen fragmenten) en De coniuratione Catilinae, Titus Livius (boek 106, alleen fragmenten), Nicolaus Damascenus His-toriën (in Athenaios) en mogelijk de memoires van C.Cassius, de latere moordenaar van Caesar, die met deze expeditie was mee-gegaan. Het bestaan van deze memoires is een redelijke suggestie van Flacelière. Plutarchus gebruikt zijn bronnen kritisch en nauwkeurig. Vergelijk zijn opmerking in c.31: Crassus werd door een Parth met de naam Pomaxathres gedood. Sommigen ontkennen dat en zeggen dat de moordenaar een ander was, maar dat hij het hoofd en de rechterhand van Crassus afgehakt had toen hij op de grond lag. Daarover kan men eerder gissen dan kennis bezitten.

Plutarchus' opvattingen
De persoonlijke opvattingen van Plutarchus komen op enkele plaatsen naar voren.
- c.1: zijn waardering voor eenvoud en traditionele gebruiken, als hij de familie Crassus beschrijft.
- c.8: zijn bewondering voor Spartacus. Daarna bezetten ze een versterkte plaats en kozen drie leiders, van wie Spartacus de voornaamste was, een Thraciër van Nomadische afkomst, die niet alleen moed en kracht bezat, maar ook qua intelligentie en beschaving een beter lot verdiende en meer Grieks was dan zijn afkomst deed vermoeden.
- c.23: zijn opvatting over het belang van het gehoor (te vergelijken met de impact van radio in vergelijking met tv). Zie de noot aldaar.
- c.32: zijn verontwaardiging over de huichelarij van Surenas, die de moraalridder speelt met een sarcastisch verhaal over de zedeloosheid van de Romeinen, terwijl hij zelf achter zijn leger wagens vol con-cubines meevoert! De vergelijking met Sybaris is een scherpe veroordeling.
- Vergelijking c.2: zijn afkeer van het Epicurisme, dat weigert deel te nemen aan het politieke leven maar zich in het verborgene aan een lekker lui leven overgeefta.
- Id.c.4: zijn gevoel voor relativiteit. Je kunt Crassus van alles ver-wijten, maar als hij als succesvol generaal was teruggekeerd en het Romeinse Rijk tot aan de Indus had uitgebreid, dan zou zijn rol in de geschiedenis met andere ogen bekeken worden. Mij lijkt dat Plutar-chus met de laatste regels een sarcastische toon aanslaat.

Zijn belangstelling voor bovennatuurlijke zaken blijkt ook weer in deze biografie:
- het verhaal over de droom van Spartacus en de uitleg van de helderziende (c.8)
- het verhaal over de vervloekingen van de volkstribuun Ateius Capito (c.16)
- het voorspellende incident bij de tempel van Atargatis (c.17):  Toen ze namelijk uit de tempel liepen, struikelde de jonge Crassus als eerste bij de poorten, waarna Crassus sr. over hem heen viel! Crassus spotte vaak met goddelijke voortekens, maar kon zijn lot niet ontlopen!
- andere voortekens en Crassus' arrogantie in c.19.

Literaire aspecten
Plutarchus bewijst hier weer een meesterlijke verteller te zijn, zoals in c. 4 en 5, waarin hij Crassus' langdurige verblijf in een grot in Spanje beschrijft. Plutarchus komt pas echt op gang tijdens de beschrijving van de Parthische expeditie, waarbij hij Surenas als een kleurrijk figuur tegenover een zestigjarige, kale en dove Crassus zet, die beheerst wordt door jaloezie en angst. De beschrijving van de slag bij Carrhae is angstaanjagend dramatisch, met name c.25 waarin de jonge Crassus een hoofdrol speelt. De lezer leeft mee met de Romeinse soldaten, die onder leiding van een incompetente leider langzaam maar zeker de dood in gedreven worden. Het stuk eindig ook letterlijk met een drama, als aan het hof van Artavasdes tijdens de opvoering van de Bacchae van Euripides het hoofd van Crassus midden tussen de gasten over de vloer rolt! Een prachtige metafoor, die de tragedie van de "held" Crassus afsluit.


  Agesilaos
Plutarchus was zeer geïnteresseerd in de Spartaanse maatschappij, zoals ook blijkt uit de Biografieën van Lycurgus, Agis, Lysander en Kleomenens. Hij bewondert Agesilaos voor zover hij de oude Ly-curgische wetten naleeft. Hij zag tot zijn ergernis dat tijdens Agesilaos' regering Lakonië voor het eerst in 600 jaar werd overvallen en hoe de Lycurgische maatschappij in de daarop volgende decennia ineen-stortte. De bedoeling van Plutarchus is, te laten zien waar de goede en zwakke kanten van zijn personage zitten zodat toekomstige generaties er hun lering uit kunnen trekken.

Chronologie
Agesilaos werd geboren in 444 in de koninklijke familie van de Eurypontiden en werd in 401 koning. Hij werd door de stad uitgestuurd naar Klein-Azië om de Griekse steden daar tegen de Perzen te helpen (396-394). Naar huis teruggeroepen, behaalde hij een eclatante overwinning op de geallieerde Grieken bij Koroneia in 394. Daarna voerde hij vele oorlogen tegen Thebe, Athene, Korinthe en Akarnanië, waarbij zijn anti-Thebaanse gezindheid een grote rol speelde en uiteindelijk in 371 bij Leuktra en in 362 bij Mantinea leidde tot een grote nederlaag en het einde van de Spartaanse hegemonie. Op 80-jarige leeftijd neemt hij nog deel als huurlingenleider aan een veldtocht in Egypte tegen de Perzen en sterft hij op weg naar huis in 360.
Agesilaos werd koning op een moment dat de hegemonie van Sp;arta zijn hoogtepunt kende en hij stierf, toen de stad al zijn macht had verloren. Hoewel hij daarvoor verantwoordelijk was, werd hij door vriend en vijand om zijn kwaliteiten geprezen, met name door Xenofon in zijn Agesilaos. Het verval van Sparta is duidelijk zichtbaar in de laatste expeditie van Agesilaos in Egypte, als hij zichzelf en duizend landgenoten verhuurt om geld te verkrijgen voor de binnenlandse oorlog tegen de Messeniërs. Zo slecht stond Sparta er moreel en financieel dus voor.


Zijn portret
Plutarchus schetst ons weliswaar een positief beeld van Agesilaos en roemt zijn kwaliteiten - hij is soepel, sociaal voelend, empathisch, mild, matig, gehoorzaam aan de staat en lief voor zijn kinderen - maar zijn gebreken laat hij zeker niet onvermeld. Ambities en rivaliteit worden steeds weer genoemd, met name in verband met Lysander aan wie hij zoveel te danken had. Hij maakt fouten bij benoemingen en in zijn po-litieke steun voor misdadigers als Sfodrias, waarbij hij zich vaak door erotische gevoelens of nepotisme laat leiden. Plutarchus neemt hem ook zijn felle anti-Thebaanse gezindheid kwalijk - hij woonde zelf in Chaironeia vlakbij Thebe!- en ziet zijn nederlagen dan ook als een vergelding voor zijn arrogantie. Verder pleegt Agesilaos nog verraad jegens zijn broodheer Tachoos in Egypte!

Bronnen
Naast Kallisthenes, Dikaiarchos, Dioskourides, Douris, Hiëronymos, Thucydides en Theofrastos worden het meest geciteerd: Xenofon en Theopompos. Xenofon heeft als vriend van Agesilaos van een groot deel van zijn expedities ooggetuigeverslagen geleverd in zijn Hellenika en Agesilaos. Plutarchus baseert zich dan ook grotendeels op deze werken, maar hij beseft als Boiotiër ook wel dat Xenofon geen objectieve bron is. Bovendien zijn er veel passages die niet in Xeno-fons werk te traceren zijn. Daarom zal hij ook Theopompos van Chios veelvuldig gebruikt hebben, wiens werken op enkele fragmenten na helaas verloren zijn gegaan.
Douris van Samos heeft een geschiedwerk geschreven met de vermoedelijke titel Hellenika. Hij pretendeerde van Alkibiades af te stammen en was daarom erg geïnteresseerd in de geboorte van Leotychides als bastaardzoon van Alkibiades en Timaia (c.3).

Plutarchus' werkwijze en ideeën
Naast de genoemde geschreven bronnen blijkt Plutarchus ook hier weer gebruik te hebben gemaakt van inscripties en staatsarchieven, die hij persoonlijk heeft ingezien (c.19). Hij haalt er interessante details uit, zoals over de namen van de vrouw en kinderen van Agesilaos en over de man die Epameinondas gedood zou hebben (c.35).
Plutarchus' belangstelling voor oude gebruiken blijkt uit c.19, waar hij het woord "kannathra" uitlegt en uit c.30, waar hij een beschrijving geeft van de "tresantes" (=de lafaards bij Leuktra) en de straffen die hen te wachten stonden. Zijn kritiek op Sparta is echter ook niet mals, zoals uit zijn Lycurgus blijkt, waar hij Lysander beschuldigt van het introduceren van goud en zilver als corruptiemiddel in Sparta, terwijl hij hier in c.33 uithaalt naar het imperialisme van Sparta: Aangezien ze een staatsvorm, die zeer goed op vrede, kwaliteit van leven en eendracht was ingesteld, opgezadeld hadden met macht en gewelddadige oligarchieën - waaraan volgens Lycurgus een stad die in welvaart wilde leven absoluut geen behoefte had - hebben ze haar aan de rand van de afgrond gebracht.
Plutarchus was altijd een voorstander van vrede, ook met de Romeinen in zijn eigen tijd, en is afkerig van onderlinge rivaliteit, zoals in Sparta werd aangemoedigd: ....aangezien een teveel aan onder-ling gekrakeel funest is voor staten en grote gevaren met zich meebrengt. Ook het onderlinge gekrakeel van de Griekse steden be-viel hem niet: hij noemt het "dat barbaarse kwaad" in c.15, een belangrijk hoofdstuk wat betreft Plutarchus’ eigen opvattingen over de Griekse samenleving en de verspilling van energie in onderlinge oor-logen.
Plutarchus' religieuze belangstelling blijkt weer uit het verhaal over de droom van Agesilaos (c.6) en over lichtweerkaatsing op de tempels van Eleusis tijdens de inval in Alttica, hetgeen de Spartanen een huivering bezorgde.


  Pompeius

Pompeius werd geboren in 106 en is op 59-jarige leeftijd in 48 vermoord. Hij maakte op jonge leeftijd een bliksemcarrière ten tijde van Sulla, zodat velen in hem een nieuwe Alexander zagen. Hij was inderdaad hard op weg diens populariteit te evenaren, omdat hij net als Alexander enorme veroveringen maakte met overwinningen in Afrika, Azië en Europa, de drie continenten waaruit de wereld van toen bestond. Vanaf het Driemanschap met Caesar en Crassus in 61 raakte zijn ster langzaam verbleekt door de glans van G.Iulius Caesar. Daarom verzucht Plutarchus ook in c.46: Wat een zege zou het voor hem geweest zijn, als hij op dat punt zijn leven had beëindigd, tot waar hij het geluk van Alexander had genoten. ... Zoals de sterkste delen en plaatsen in een stad, wanneer zij de vijand eenmaal binnenhalen, aan diezelfde vijand de eigen sterkte mede in handen geven, zo is ook Caesar eerst als staatsvijandig element door de macht van Pompeius omhoog getild en heeft hij vervolgens de man aan wie hij zijn kracht tegen de rest had ontleend omvergeworpen en onderuitgehaald.
Zoals in al zijn biografieën wil Plutarchus van Pompeius alleen die acties en lotgevallen vermelden die zijn karakter het beste doen uitkomen (c.8). Als bijzondere eigenschappen noemt Plutarchus zijn gematigdheid, fatsoen en soberheid. In c.61 tijdens de paniek in Rome vanwege de komst van Caesar beschrijft hij misschien wel het best wat de populariteit van Pompeius inhield: Pompeius was, zelfs in het licht van de dreigende rampen, een benijdenswaardig figuur van-wege de welwillendheid van de bevolking jegens hem, omdat velen wel kritiek hadden op zijn militaire beleid, maar er niemand was die de generaal haatte. Integendeel, je zou meer mensen hebben kunnen vinden die Pompeius niet in de steek konden laten, dan mensen die vanwege de vrijheid op de vlucht sloegen!
Pompeius hield van vrouwen, met name van zijn eigen vrouwen: hij is namelijk vijfmaal getrouwd geweest. Plutarchus spreekt met enige warmte over zijn huwelijkstrouw, hetgeen overeenkomt met het beeld dat we van hem krijgen uit de Gesprek over Liefde en de Troost-brief aan zijn vrouwa
Pompeius besteedde soms meer tijd aan zijn vrouw dan aan zijn publieke taken, zodat hij menigmaal met kritiek werd overladen (c.2, 53 en 55).
Andere kwaliteiten van hem waren zijn zachtmoedigheid en clementie (vgl. Caesar c.34, 46 en 57). Omdat hij zich ook tegenover wandaden van zijn vrienden (omdat het niet in zijn aard lag de rotte appels te bestraffen of hen iets in de weg te leggen: c.39) zo opstelde, leidde dat tot verlies aan reputatie.
Negatieve kanten van Pompeius komen ook ruimschoots aan bod. Zo zegt hij in c.10: Men vond dat hij ook buitengewoon onmenselijk is opgetreden bij de terechtstelling van Carbo. Voor Pompeius' hou-ding ten aanzien van de moord op Brutus heeft Plutarchus geen goed woord over (c.16). Verder spreekt hij over zijn aangeboren ambitie en heerszucht (c.30) en in c.38: vanwege zijn grote eerzucht vertoonde hij een afkeurenswaardig gedrag. ... Verder bezat hij een intens verlangen en een ambitie om Syrië te heroveren en via Arabië naar de Rode zee door te stoten, om zo als overwinnaar aan alle kanten met de Oceaan, die de bewoonde wereld omgeeft, in contact te zijn. Zijn ambities leidden dus tot een vorm van u{bri", die volgens Plutarchus' opvattingen wel een wraakactie van Nemesis moest uitlokken: de nederlaag bij Farsalos.
Andere negatieve kanen waren zijn laffe houding jegens de populares onder leiding van Clodius en zijn verraad van Cicero (c.46). Zijn stijgende populariteit, zoals bleek uit de ovaties die hem ten deel vielen toen hij van een ziekte was hersteld en Rome binnenging, leidden tot een arrogantie waardoor hij de zaken niet meer helder kon overzien: Toch zegt men wel dat dit (zijn populariteit) een van de belangrijkste oorzaken is geweest die de oorlog dichterbij brach-ten. Er kwam namelijk een arrogantie over hem, die tegelijk met de omvang van de algehele vreugde de rationele calculaties op grond van de feiten overvleugelde. Hij gaf dan ook zijn voorzichtigheid prijs, die zijn successen en acties tot nu toe altijd veiligheid had verschaft, en verviel tot een onbegrensd zelf-vertrouwen en minachting van de macht van Caesar. De directe aanleiding voor de nederlaag bij Farsalos was zijn zwakke optreden tegen de aandrang van zijn vrienden om slag te leveren (c.83). Zijn volledige afgang wordt voortreffelijk weergegeven in c.72: (Toen hij de vlucht van zijn ruiterij zag), ging hij, hoewel het lastig te zeggen is welke gedachten hij had, in elk geval precies als een man die in shocktoestand verkeerde, van zijn verstand beroofd was en zelfs niet besefte dat hij Pompeius de Grote was, zonder iemand iets te zeggen in wandeltempo het kamp in.

Bronnen
Hoewel Plutarchus zich soms bedient van vage aanduidingen als men zegt of het verhaal gaat noemt hij vaak zijn bron bij naam: Caesar, Cicero, C.Oppius, Asinius Pollio, Theofanes van Mytilene en Tima-genes van Alexandrië. Oppius, een vriend van Caesar, gebruikt hij steeds met enige voorzichtigheid, getuige het volgende citaat uit c.10: Maar goed, wanneer Oppius het heeft over vrienden of vijanden van Caesar, moet je erg voorzichtig zijn met hem te geloven, waaruit de kritische houding van Plutarchus ten aanzien van zijn bronnen blijkt.
Biograaf en persoonlijk adviseur van Pompeius, Theofanes van Mytilene, die een geschiedwerk over Pompeius heeft geschreven dat helaas niet bewaard is gebleven, is een bron waaruit Plutarchus onge-twijfeld vele details en anekdotes heeft geplukt.
Cicero wordt door hem zelf als bron genoemd in c.42: De reden (van de scheiding van Mucia) staat geschreven in de brieven van Cicero. Het gaat daar over de affaire met Caesar, die tijdens Pompeius' langdurige afwezigheid Mucia zou hebben verleid en als compensatie daarvoor zijn dochter Julia aan Pompeius hebben afgestaan! Ook in c.63 treedt Cicero op: Ook Cicero verwijt het hem dat hij meer de tactiek van Themistokles dan die van Perikles had nagebootst, terwijl de situatie meer leek op die van de laatste dan van de eerstgenoemde. En in Cicero c.37 zegt Plutarchus: Hij schrijft namelijk in zijn brieven dat hij niet goed wist bij welke partij hij zich moest aansluiten, omdat Pompeius wel een eerzame en nobele reden voor de oorlog had, maar Caesar de politiek beter in de hand had en hemzelf en zijn vrienden meer bescherming bood, zodat hij wel wist wie hij moest ontlopen, maar niet bij wie hij zijn toevlucht moest zoeken.
Caesar is de volgende bron, met name diens Bellum Civile, zoals blijkt uit c.69: Caesar had kritiek op deze strategie. Asinius Pollio is van belang wegens zijn nauwe contacten met Caesar. Zijn Geschiedenis van de Burgeroorlogen is verloren gegaan, maaar is door latere historici veelvuldig gebruikt. Volgens Carotta was hij zelfs de primaire bron van het Marcus-evangelie.

Literaire aspecten
Plutarchus beperkt de beschrijvingen van de enorme hoeveelheid actie van Pompeius tot de voor het doel van het boek noodzakelijke punten. Zo is zijn campagne in Spanje tegen Sertorius in de Sertorius veel uitgebreider beschreven, terwijl de belegering van Jeruzalem, die toch drie maanden heeft geduurd, en daarop volgende slachtpartijen met geen woord worden aangeduid in de beschrijving van de verovering van Judaea (c.39). In plaats daarvan last hij soms uitgebreide excur-sen in, die door de dramatische en gedetailleerde beschrijvingen een fraai beeld geven van het karakter van Pompeius, van zijn tegen-spelers en van de tijdsomstandigheden. Zo geeft c.24 ons inzicht in het verschijnsel van de piraterij, terwijl die informatie bij geen andere antieke schrijver te vinden is.
Over Pompeius' campagne tegen Mithridates onthult caput 32 ons intieme details over de relatie van de koning met zijn minnares Hypsikrateia en vertelt het hoe de koning zijn vrienden gif meegeeft om uit handen van de Romeinen te blijven. Een ander smakelijk verhaal is dat over de vader van Stratonike, een oude harpist, die niet wist wat hem overkwam toen zijn dochter door Mithridates als partner voor de nacht was uitgekozen! Het verhaal over Pompeius' einde is aangrijpend en met veel gevoel voor dramatiek verteld (c.78-79).

Plutarchus' eigen opvattingen
Plutarchus heeft grote belangstelling voor oude rites (zie ook Moralia IV: Griekse en Romeinse gebruiken en uitspraken) getuige de uiteenzettingen over
- het begrip Talasio in c.4
- de recognitio equitum in c.22
- het omkransen van de lanspunt door de brengers van eujaggeliva (goede berichten van het slagveld) in c.41.
Hij is geïnteresseerd in natuurkunde (c.25), als hij vertelt hoe het mogelijk is dat een raaf zo maar uit de lucht valt, wanneer hij over een schreeuwende meute vliegt, en schets ons de moderne theorie van de geluidsgolven! Geografische details worden ons geleverd in c.33 en 34 over het vrij onbekende gebied rond de Kapische Zee en de Kau-kasus.
Zijn sociale ideeën ontvouwt hij in c.28: Omdat hij dus besefte dat de mens van nature geen wild en asociaal beest is of ooit was geweest, maar zich op die manier ontwikkelt wanneer hij in contact komt met de tegennatuurlijke misdaad, en door nieuwe gewoontes en verandering van omgeving en levenswijze getemd wordt,- aangezien zelfs wilde dieren die met een zachtaardiger bestaan te maken krijgen hun wilde en gevaarlijke gedrag laten varen -  besloot hij deze mensen (de piraten) van zee naar land over te brengen.
Filosofische ideeën vinden we in c.53: Zo zie je dat Fortuna maar een onbelangrijk facet is in vergelijking met de menselijke natuur. Zij kan de verlangens van die natuur namelijk niet bevredigen, aangezien die enorme reikwijdte van het Imperium en die geweldige omvang van het grondgebied niet toereikend waren voor twee heren. En in c.70: ...waarmee duidelijk werd, wat een verblind en krankzinnig iets de menselijke natuur is, als er hevige emoties in het spel zijn. Plutarchus verafschuwt de burgeroorlog, zoals hij dat ook doet met de voortdurende onderlinge conflicten van de Griekse steden.
Zijn belangstelling voor godsdienst en voortekens zien we in:
- c.32: de droom van Mithridates
- c.68: het verschijnen van een helder licht en plotselinge flits tijdens de actie bij Farsalos
- c.73: de droom van Peticius over de vernederde en verslagen Pompeius
- c.42: opmerking over de bovennatuurlijke wereld en de pijnlijke affaire met Mucia: De bovennatuurlijke wereld echter, die er inderdaad voor zorgt dat er met de glans en grootsheid van de goede gaven van het geluk altijd een stuk ellende wordt vermengd, was al een tijdje in het geheim bezig zijn terugkeer tot een vrij pijnlijke gebeurtenis te maken.
Plutarchus legt met deze woorden de nadruk op de algemene filosofische gedachtes over de instabiliteit van het menselijke lot.